08-07-19 - Cliënte van JEE Advocaten krijgt in hoger beroep gelijk |
Plaatsing: 08-07-2019 |
Nieuws >> Nieuws |
Cliënte van JEE Advocaten krijgt in hoger beroep gelijk. De cliënte van JEE Advocaten werd bijgestaan door advocaat mr. Stephan Wensing.
Cliënte heeft een affectieve relatie gehad met de wederpartij. Cliënte en haar dochter zijn verwikkeld geraakt in een juridisch geschil met de wederpartij over een paardenvrachtwagen en een paard.
De wederpartij had een paardenvrachtwagen in zijn bezit. In 2011 is deze paardenvrachtwagen op naam overgeschreven van cliënte. De wederpartij stelt schade te hebben geleden omdat de paardenvrachtwagen zonder toestemming in het bezit is van cliënte. Deze schade zou gelijk zijn aan de waarde van de paardenvrachtwagen.
Ex artikel 3:119 BW wordt vermoed dat cliënte als bezitter eigenaar is van de paardenvrachtwagen. Degene die het goed houdt, wordt vermoed dit goed voor zichzelf te houden. De bezitter wordt vermoed rechthebbende te zijn. Het is aan de wederpartij om aan te tonen dat er sprake is van het tegendeel. De paardenvrachtwagen is overgeschreven op naam van cliënte met medewerking van de wederpartij, cliënte heeft de kosten van de paardenvrachtwagen voldaan en de leasetermijnen afgelost. De wederpartij heeft na een bewijsopdracht in eerste aanleg niet kunnen aantonen dat er sprake is van wederrechtelijke toe-eigening. Dit klemt temeer nu de wederpartij nota bene ter zitting heeft erkend dat de paardenvrachtwagen in eigendom is van cliënte. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen. Ook in hoger beroep wordt de wederpartij in het ongelijk gesteld.
Daarnaast heeft de dochter van cliënte een paard gekregen van de wederpartij in 2009 als cadeau. Zij heeft het paard opgeleid naar het allerhoogste niveau. Ook heeft zij het restant van de koopsom afbetaald omdat de wederpartij hiermee in gebreke bleef. De wederpartij vorderde echter afgifte van het paard.
In eerste aanleg heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de dochter diende te bewijzen dat zij eigenaar was van het paard. Immers de hoofdregel is ex artikel 3:119 BW dat de bezitter wordt vermoed de rechthebbende te zijn, tenzij dit voldoende wordt weerlegd. De vorderingen zijn in eerste aanleg voor de wederpartij toegewezen. In het hoger beroep draait het gerechtshof terecht de rollen om, de bewijslast komt volledig te liggen bij de wederpartij. Het gerechtshof gaat ervan uit dat de dochter eigenaar is van het paard. Het ligt op de weg van de wederpartij om te bewijzen dat hij sinds 2009 eigenaar is gebleven van het paard.
Zo blijkt maar weer dat het niet eenvoudig is het bewijsvermoeden dat bezitter wordt vermoed eigenaar te zijn, te weerleggen.
Vindplaats:
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 25 juni 2019, ECLI:NL:GHSE:2019:2256:
https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHSHE:2019:2255
Gerechtshof 's-Hertogenbosch 25 juni 2019, ECLI:NL:GHSE:2019:2255:
https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHSHE:2019:2256